Mijn leven is een wonder. Dat is niet uitzonderlijk, want elk leven is een wonder. Dat drong eigenlijk pas echt tot me door toen mijn zoon werd geboren. Ik was de eerste die hem zag en ik was overdonderd. Een nieuw mens wat met één oog de wereld in keek. Eén oog vol van mens-zijn, vol wijsheid van een leven wat compleet is. Hij was een pasgeboren mens en alles zat er al in, wij opvoeders hoefden alleen maar zijn vragen te beantwoorden. De eerste jaren vooral de onuitgesproken vragen. Eigenlijk beschrijft dat mijn hele opvoedkundige basis.
Ik ben niet wijzer dan mijn kind. Ook niet verstandiger. Ik heb meer ervaring, maar of die ervaring nou helemaal de moeite van het overdragen waard is?
Als er iemand is die het leven op zeker moment helemaal niet meer in de hand had, was ik het wel. Zelfs zonder drugs is het me gelukt om zo goed als in de goot te belanden.
Op zeker moment had ik vrijwel niks meer. Het huis was verkocht, mijn gezin was niet meer bij me. Omdat mijn inkomen al bijna een jaar niet eens voldoende was om de vaste lasten te betalen, waren de rekeningen steeds meer veranderd in aanmaningen...
En ik wist me geen raad. Ik was moe. Meer dan moe. Te moe om me zorgen te maken. Te moe om te hopen dat het ooit nog goed zou komen.
Ik was te moe om een oplossing te bedenken. Het beste idee wat ik had, was om op weg te gaan naar Santiago de Compostella en te hopen dat ik onderweg rust in mijn hart en in mijn hoofd zou vinden.
Er waren allerlei redenen om niet te gaan. Misschien ga ik ooit nog op weg naar Santiago, maar dan niet als vlucht of als wanhoopsdaad. Misschien ga ik helemaal nooit.
Ik heb een weekje in m'n autootje gewoond en bij familie op de bank geslapen. Toen vertelde iemand me over 'de opvang'.
Een groot huis, ergens half weggestopt aan de uiterste rand van de stad waar plaats is voor ongeveer dertig mensen. Dertig mensen die, strikt genomen, dakloos zijn.
Het waren allerlei mensen. Hoog opgeleid of bijna niet geschoold. Gevoelige mensen en botte boeren. Leraren en handwerkslieden. Veel verschillende mensen. Heel veel boeiende mensen. Vaak mensen die een heel veelzijdig leven hadden geleid, die veel van de wereld gezien hadden.
En voor allemaal gold dat ze problemen hadden in hun leven, problemen die groter waren dan zijzelf.
De opvang was het nulpunt. Daar kon niet veel meer gebeuren. Daar klonterden we bij elkaar en we vertelden elkaar hoe gemeen Het Lot was wat ons zo had laten verrekken. Daar klaagden we over de instanties die niets meer voor ons konden doen....
En we huilden van onmacht. Niet waar de anderen bij waren, we hielden onszelf liever groot.
Ik was niet helemaal solidair met mijn lotgenoten. Ik besloot een weg te zoeken. Niet naar Santiago, maar naar mezelf, naar een beter leven. Misschien heb ik anderen kunnen inspireren om ook de somberheid af te schudden en een weg te gaan zoeken. Er waren enkelen die mij hebben geïnspireerd en daar ben ik heel blij om.
Misschien was het moeilijkste om op zeker moment hulp te aanvaarden. Soms is Hulp de vijand van je trots, je laatste greintje eigenwaarde. Of misschien is het wel andersom.
Mijn hulp was heel goed. Ik heb een aantal hele fijne mensen ontmoet. Stuk voor stuk hulpverleners die niet boven of voor je staan, maar mensen die naast je staan. Mensen die niks pretenderen.
Begaafd of bekwaam, wie zal het zeggen? Goed zijn ze zeker. Van sommigen ben ik gaan houden als van een goede vriendin. Ik vraag me ook af hoe het zo koud kan eindigen: "Je bent gegroeid; sterker geworden. Je redt het wel zònder mij. Tabé!!"
Eén van mijn liefste wensen is om deze mensen iets terug te geven. Niet iets stoffelijks, maar iets wat je ervaart. Een bijzonder moment waarop ik ze kan laten zien dat hun hulp, hun werk, iets moois heeft voortgebracht.
Een mens die een stralend leven leidt, dat wil ik zijn. En ik ga het doen ook.
Uit liefde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten